Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XXIX. Vergeven. O, kón hij maar weten, Mijn arme schat, Dat ik álles en álles Vergeven had! Zijn woorden als doornen. Zijn wreed verraad, Zijn martlende liefde, Zijn blinde haat! In leven en sterven, Zoo ver van mij, Zoo ver in zijn graf nu En zóó nabij! Daar slaapt hij zoo roerloos, Zoo koud als steen, Zoo ver van zijn vrienden, Zoo héél alleen! En al breng ik hem bloemen, 't Bekoort hem niet [pagina 47] [p. 47] En al zing ik hem zangen, Hij hoort het niet. Ik moet hem wat fluistren In 't oor, heel zacht, En kalm zal hij slapen, Nog vóór den nacht. O, mocht ik maar vinden Zijn bleeken mond! Ik raak met mijn lippen Den weeken grond. Ik kniel in de bloemen.... Het graf is toe. Ik moet hem wat zeggen.... Ik weet niet hoe. Vorige Volgende