Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] XXIII. Nooit meer! Nu is 't niet meer noodig, elkander te ontvliên: Nu zal ik nooit meer zijne oogen zien. O had hij gesproken dat ééne woord! Hij heeft met zijn zwijgen mijn vreugd vermoord. Mijn vreugde en de zijne, want zeggen zij niet Dat zijn hart is gebroken van groot verdriet? Wat de menschen vertellen, wat deert mij dat? O als hij dat woord maar gesproken had! Maar ééns biedt zich aan de genade Gods, Doch wie bouwde op mijn liefde, die bouwde op een rots. Mijn hart, dat droeg, als een rozelaar, Bloeiende rozen, wel ieder jaar. Maar wat wist hij van liefde? wat wist hij van trouw? En wat kón hij begrijpen van 't hart van een vrouw? Stil! 'tis wél zoo; hij hoeft mij niet langer te ontvliên: Nu zal hij nooit meer mijne oogen zien. Vorige Volgende