Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] XVI. Als hij kwam. Ik stond te wachten, op mijn hoog balkon, Waar duiven zwermden in de zomerzon. En als hij kwam, zoo vlug, zoo slank, zoo blond, Stormde ik de trap af, tot ik vóór hem stond. Mijn wang was bleek, mijn hart klopte in mijn stem, Mijn handen beefden, als ik zat naast hem. Hij kuste zacht mijn vingers, één voor één, En vlammen stroomden door mijn boezem heen. Wij zonden weg wie waakte bij 't bezoek - Ach! even maar - voor 't zoeken naar een boek. Dan sprak hij zacht dat zaligmakend woord; Dat dronk mijn ziel, als had ik 't nooit gehoord. O jeugd! o liefde! o rijk verschiet voor ons! O reine rooswang, blond van perzikdons! [pagina 23] [p. 23] O goddlijke oogen, waar ik vreugde uit dronk! O blauwe zeeën, waar mijn ziel verzonk! Ik zoek die rooswang in der rozen tint, In 't zonnegoud het goudhaar van mijn kind. Ik zoek zijn oogenblauw in 't luchtazuur.... O doode liefste! o levend liefdevuur! Vorige Volgende