Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 153] [p. 153] X Van de Jonkvrouw in de Torencel - ‘Ontwaak, mijn lief, uit uw winterslaap! En haat mij niet als een wreeden knaap, Doch loon met erbarmen wat ik u misdeed. Geleden is ons liefdeleed. De weide is van bloemen al blank en geel, De vogelen juichen met zoet gekweel. Als een vogel, in doornige struiken verward, Zoo klapwiekte en riep er mijn eenzaam hart. Heen is Ursel gegaan zonder wederkeer: Mijn vrijheid, mijn leven behoeft zij niet meer. O ik nader al zingend al over de zee. Ontwaak nu! ik haal u, ik neem u mee. Neen, wrok niet, maar treed aan het venster en wenk En weet dat ik u en niet háar gedenk.’ Door de ruischende branding blank als sneeuw Vloog zijn bootje zoo vlug als een zwevende meeuw. Tot den toren op 't eilandje, waar hij sloot Jonkvrouw Elsa met haar mondeken rood, Met haar oogen als sterren vol hemellicht En de stralende bloem van haar aangezicht, Wijl hij rein wilde blijven en heilig trouw Zijn éenmaal voor áltoos verkorene vrouw. [pagina 154] [p. 154] Doch nu had hem de dood van zijn plicht bevrijd, Nu mocht hij gaan tot zijn zaligheid. Hij landde op het eilandje en bond de boot. De poort van den toren hij opensloot. De weerhallende wenteltrap hij besteeg. Hij sloot open de cel - en de cel was leeg. Leeg waren én zetel en blanke spond En de lelie lag welk, die voor 't raamken stond. Doch rees toen hij: - ‘Elsa! mijn Elsa!’ riep, Van haar lage schabel een vrouw, die sliep. - ‘Uw wangen zijn bleek en uw oogen, rood - O Bertha! is mijn Elsa dood?’ De vrouw kon niet spreken van hartewee. En zij weende en zij wees naar de blanke zee. Wild greep hij haar handen - ‘O spreek nu! spreek! Uw oogen zijn rood en uw wangen bleek. Lief hadt gij haar zeker als elk wel moet Die zag bloeien haar ziel en haar mondeken zoet. Hoe sprong zij in zee? wáarom waakte gij niet? Neen, ik droom, 't kan niet waar zijn! - wat is er geschied?’ - ‘Gebeurd moet het wezen vóor morgenrood. Ik sliep nog, toen sprong ze in de zee, in den dood. Ik dorst niet te melden die mare van rouw: Ik wist dat te sterven lag Ursel, uw vrouw. [pagina 155] [p. 155] Wel zond ik een visscher met schepnet en haak En gaf hem, haar te zoeken de droeve taak. Doch hij keerde en zijn net was met buit wel bevracht - Jonkvrouw Elsa heeft hij niet meegebracht. O zij treurde zóo zeer dat zij nooit meer zong En het schrijnde mijn hart als zij handen wrong. Voor de armen wel naaide zij menig kleed, Tot de naald haar trillende vingers ontgleed. En zij zuchtte: - “Geen arme is zoo arm als ik!” En zij zag naar den einder met starenden blik. En beroosde de golven het avondrood Dan dankte zij God: - “O de dag is dood! En straks mag ik weer slapen en droomen van hem En zijn oogen weer zien en weer hooren zijn stem!” En zij tuurde in de vlammen en beefde bij 't vuur. Zuchtend: - “Wáarom is 't leven zoo eindloos van duur?” En ik troostte en ik maande tot bede en geduld. - “Draag in deemoed uw kruis tot de tijd is vervuld!” En 'k verhaalde wel sagen of neuriede een lied. Zij verzonk in haar wanhoop en luisterde niet. - Bertha, 'k weet dat mijn liefde zondig is, Doch ik boet met ál te veel droefenis! - En is u het leven een vagevuur, Verblijd u: het brandt er uw ziel wel puur. [pagina 156] [p. 156] Dan neemt uw beschermengel u bij de hand En brengt u naar 't bloeiende Hemelland. - Doch zoo ik mijn lief in den hemel niet zie Vertroost mij geen sferenharmonie. - Toch éens zal hij komen, beloofde ik het kind, Om eeuwig te wonen met wie hij mint. - Doch zou in den hemel Vrouwe Ursel ook zijn? Dan zoude ik er branden van hellepijn. - Neen, vrees niet! Zoo ik, maar een zondige vrouw, Niet zien kan uw lijden zonder rouw, Zou dan uw engel in 't Paradijs Uw liefde niet geven haar eindlijken prijs? - Ja, 'k wil sterven en 't eerst naar den hemel gaan! Als hij komt vindt hij mij op den drempel staan.’ * * * De ridder sprak geen woord van wee. Aan den voet van den toren lokte de zee, De lentezee als een lentewei Van blanke bloemen velerlei. Hij strekte de armen naar zijn bruid En sprong het torenvenster uit. De dienende vrouw sloeg een kruis en kreet - De zee lag weer als een bloemenkleed. einde Vorige