Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] XXXV Octoberzon met tragisch rooden glans Beschijnt het fladdrend lang vergeelde lint En 't bruinend loof, waar wild mee speelt de wind, Het lint, het loof van d'ouden lauwerkrans. De grijze vrouw, heldin of koningskind Weleer, verafgood - arm en eenzaam thans, Ziet wervlen droef der blaadren doodendans En zucht: - ‘Waar klopt een hart nog, dat mij mint?’ Haar leven leende ze aan het schouwtooneel. En twijfel rijst: - ‘Voor velen was ik veel - Waar 't zoeter niet, voor éen te wezen al?’ Nu lijkt haar leeg der velen lof als loon - Tot jonger schoonheid bracht haar roem ten val - En de oude lauwer ritselt dor, als hoon. Vorige Volgende