Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Zomerbuien (I) Blauwgrauw, hangt zwaar en laag het looden zwerk. Bleekgeel, daaronder, als éen breede vlam, De rogge, rijp al, op den heuvelkam, De haver, onyxgroen - Eén enkle berk Op hemeldonker heft zijn tengren stam. Twee eenzame eiken tuilen, zwart en sterk. 't Versomberd woud lijkt plechtig als een kerk - En ál wacht, zwijgend, of wat dreigde kwam. Plots uit de wolk, die op de landen weegt, Nu donder davert, bliksem zigzagt, wild Ruischt regen, schuingezwaaid door wind, die veegt De velden vlak, blondgroen tapijt van vilt. De halmen liggen, kalm berustend, neer, In deemoed stil, als vromen voor den Heer. Vorige Volgende