Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Zomerbuien (II) Dof dreigend, achter zwart van bosch verholen, Rolt, somber grommend, zwaar de donderwagen. De bleeke lucht wordt grijs van wolkenlagen - Bedwelmend geuren koren en violen. Dan flitsen fel de blauwe en zilvren zagen Van bliksemvuur uit diepe wolkenholen. En regen daalt, in blanke parelvoolen, Door wilde kracht van windzweep schuingeslagen. De regen ruischt en laaft het loof der boomen, Het dorstverdorrend blond en groen der velden, Die 't water zwelgen, loonend met aromen En weerschijnkleuren, die hun dank ontwelden: Teêr havergroen, zacht korengeel de hemel - Een vogel fluit in druipend bladgewemel. Vorige Volgende