Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] Verlangen Een hoefslag klikklakt langs den boomenweg. De stoomtram klingelt, glijdend speelgoedklein. Blank sliert de rookpluim van een verren trein. Waarom, o heimwee! wáarom wil ik weg? De zomerwind is zachter dan satijn. De velden blonden, zilvren blinkt een eg. Sint-Janslot rood fleurt op den beukeheg. De bloei der linden geurt naar ambrozijn. O ben ik nog niet grijs en wijs genoeg, Te vinden hier den vrede, wien ik vroeg Mijn hart te wiege' in droomelooze rust? En stoort een wagen, tragend naar de stad, Een tram, een trein de kalmte, die ik had En wekt verlangen naar de verre kust? Vorige Volgende