Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Verwoeste laan Nu lijken terpjes, groen van gras en hei, De hooggevulde ronde wortelkuilen, Waar eens uit rezen, rank als tempelzuilen, De stammen van de ruischende eikenrij, Toen 'k lag in 't lommer van hun bladertuilen. En 't is me aldoor, waar ik mij nedervlij, Of 'k hoor een ver en bang gedempt geschrei, Als van een kind, dat moet maar wil niet huilen. Waar schuilt dat kind? - In ritslend kreupelhout? Kom, arme kleine, ik doe mijn armen open En wieg je en zing en ga wat moois je koopen. Dan lach je weer en danst in zonnegoud. Neen, 't is mijn hart, dat weeklaagt zonder hopen - En 't weent niet enkel om 't verwoeste woud. Vorige Volgende