Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] Zomerwake Ik dronk den adem van den zwarten zwoelen Laatzomernacht, waar 't land in lag verloren En peinsde aan beden, nimmer te verhooren, Aan levens doolhof en aan Gods bedoelen. - Tot groen van boomen, goud van haverkoren In licht herleefden en ik weer mocht voelen Den morgenwind mijn schroeiende oogen koelen, Den wielewalezang, mijn luistrende ooren. Aan elken halm een dauwdrop hing te vonklen; Het gouden veld bestrooid lag met karbonklen. In roode wolken rees de blonde morgen. Maar ik, van 't waken moe, kon, áltoos loomer, Bewondren wel, niet blij zijn om den zomer - In nachts erbarmen wenschte ik mij geborgen. Vorige Volgende