Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] Zomeravond In donker loof, waar zomerkoeltjes waren, Ontluikt een gouden vlammende chrysanth, Kleine aardester, die 't bange duister bant, Al is 't maar 't lichtje van de laanlantaren, Dat tusschen 't zwart der avondboomen brandt. En 't lijkt mijn liefde, blijf ik droomend staren, Een levend hart met gele stralenharen, Dat bevend klopt aan d' engen glazen wand. Voor 't open venster blijf ik roerloos droomen, De moede handen vouwende of ik bad. Zijn 't rozegeuren, die mijn ziel verloomen En onderdomplen in mysterie-bad? Ik hoor alleen het zuchten van de boomen En 't zachte vallen van een rozeblad. Vorige Volgende