Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Zonsopgang Wij schreden zwijgend, in de schemering, Door korenzilver blinkend van robijnen, Waar morgendauw de roze wederschijnen Van wolkenrood in elken droppel ving, Tot waar, omwuifd van bleeke waasgordijnen, De heide sliep in donkren heuvelkring. Droomdronken vogels kweelden vroom gezing. De lucht doorkruidde balsemgeur van pijnen. In 't sluimrend dorp klaroende een haan den dag. Uit gulden sluier, huivrend van ontzag, Kwam zomerzon, roodgoud, haar aanschijn beuren. Over mijn lokken streek de morgenwind. Ik dronk den dauw, de kleuren en de geuren. 'k Had lief de Zon als waar 'k haar eigen kind. Vorige Volgende