Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] Dageraad Waarom was droef die wake, in blauwen nacht, Van bloemenadem zoel en blank van maan? - Een ritselwind doorvoer de lentelaan En 't kleurloos koren deinde nevelzacht. Dra, juublend, rees een leeuwrik uit het graan Naar 't parelgrijs van de oosterwolkenvacht. Slaapdronken tortels koerden liefdeklacht. Fanfaren schettrend, kraaide al de eerste haan. En fier, gezeten op mijn hoog balkon, Beklaagde ik wie verzuimden, de oogen dicht, Het stralend wonder van dit Godsgedicht. Aan d' einder, boven de eiken, steeg de zon, In smeltend goud en donzen rozelicht, Voor héel een dag weer, dien 'k niet dragen kon. Vorige Volgende