Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] De vreemde plant In de plechtige laan naar het heideland, Waar de boomen geheimen vertellen, Vol goudenen bloemen zag ik een plant, Omfladderd van gouden kapellen. Als gevleugelde bloemen vol lenteziel, Van geurenden honing dronken, Hoe ze omzweefden de plant als een wentelend wiel Van zwevende zonnevonken! 'k Liet mij neer in het gras, aan den wegezoom En bleef naar die bloemen turen En verzonk er, al turende, in diepen droom, Die duurde, geloof ik, wel uren. In de straten der stad, in het duin, aan het strand, Kwam onheelbaar verlangen mij kwellen Naar die bron van extase, die wondere plant, Omfladderd van gele kapellen. Bewaarde ik er zaad van of bleef mij een stek! Naar die woudlaan, hoe ijlde ik er henen! Tot ik stond op diezelfde gezegende plek - Maar de wondere plant was verdwenen. Vorige Volgende