Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] Rozen Nu droom ik van de rozen, die mij gul Dat ranke blonde boeremeisje bracht. 'k Zie weer haar tuintje in roze'- en leliepracht, Haar lila kleedje, omwolkt van heizand mul. Mijn lippen streelen blaadjes koel en zacht. 'k Vlij ze aan mijn oogen, die 'k er héel in hul. Ik drink hun adem, tot hun weelde vull' Mijn eenzaam leven, dat naar vreugde smacht. Doch uit den rozenruiker rijst en bijt Mijn hart, gelijk een giftig wreed insect, Verlangen smartvol naar wat is niet meer. En, wild van pijn, versmaad ik en versmijt De bloeiende aalmoes, die uit sluimer wekt Begeerte naar mijn rozen van weleer. Vorige Volgende