Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Het pad Waar bleef het smal fluweelig pad, Dat door het koren gleed, Waar 'k zong en God om vrede bad En heeling van mijn leed? Waar bleef het pad van geurend gras, Dat liep van laan naar woud, Waar 't sneeuwig van kamille was, Van boterbloemen, goud? Ik droomde er wen de schemer viel, Omvloeid van avondblauw. En als de noodkreet van mijn ziel Was 't klagen van een pauw. Een boom, nog door de bijl gespaard, Die ruischte er in den wind - Hoe voelde ik mij alleen op aard En toch Gods eigen kind. Verdwenen is mijn droomenpad Door koorn, naar suizlend woud, Waar 'k zong en God om vrede bad, Omvloeid van avondgoud. Vorige Volgende