Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] Lentemorgen In 't hooi, op zolder, ritselvlucht van muizen En over dakriet vogelpootjes-trippen. Een haanbazuin, gekakel zacht van kippen - Een koele bries komt boomen wakker suizen. Als roze bootjes teêre wolkjes glippen. De vogels klein, die in de boomen huizen, Met frisch geklapwiek gaan de lucht doorkruisen. De bloemen drinken dauw met vrome lippen. Ik hoor, in 't woud, een specht, vol ijver, kloppen. Een leeuwrikjubel stijgt uit korenlanden, Waar lokkend vonklen, mooier dan robijnen, De morgenrood-weerspiegelende droppen. 'k Vereen, vol aandacht, tot een kelk mijn handen En drink den dauw en voel mijn ziel verreinen. Vorige Volgende