Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] Heugenis Met gulden glanzen aait de zon van Mei Het blank fluweel, 't kastanjebruin satijn Der koeien zwaar, die traag aan 't waden zijn Door 't golvend groen der goudbestipte wei. 't Riviertje vonkelt, blauw van hemelschijn, Blinkt, onder wolken, donkergrauw als lei En laaft een koe, die loom te kauwen lei: 't Nat vloeit haar muil af, blond als gele wijn. 'k Wou dat ik weer onder dien treuresch lag, In geurend gras vol boterbloemengoud En hoog in 't blauw de wolken zeilen zag En hoorde een groenvink, die met luiden slag Zijn Meiziel uitzong in het wilgenhout En voelde alom een God, die van mij houdt. Vorige Volgende