Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] Magnolias bloeien.... Magnolias bloeien aan den vijverkant, Albasten bladen zaaiende op het zand. Op luchtblauw water drijft een blanke zwaan. Bronsblinkende eenden zwemmen achteraan. Een goudblond kind, kabouter héél in 't rood, Op 't waterblauw laat vlokken sneeuw van brood, Ontdekt verwonderd paardebloemegeel En juicht en buigt en breekt den ruigen steel. En elke struik van 't rhododendronbed Zet open wijd zijn tuil van violet. Langs villa's, lief als in een engelsch boek, Met g'raniumrood op elke vensterhoek, Langs witten bloei, waar meidoornhagen staan, Langs wijde landen, groen van lentegraan, Ga 'k naar mijn doel, verholen diep in 't bosch, In hoog struweel een kuil bevloerd van mos. Hier vlij 'k mij neer en vraag geen weelde meer Dan 't spel der takken wuivend heen en weer. [pagina 85] [p. 85] Een duif roekoet, een merel zoetjes fluit, Een hommel zoemt en loof maakt frisch geluid. Meewarig teeder streelt de wind mijn hoofd, Als toen mij leek, mij werd wat moois beloofd. O bosch vol vrede! nu begrijp ik niet Hoe 'k om een waan uw harmonie verliet. Hier lijkt verleden pijnloos, bleek en ver, De dood geen schrik, maar stijgen naar een ster. In 't koele mos zinkt weg mijn smartelast - O vredewoud! houd me in uw armen vast. O suizelzoeltje! maak mijn hart weer stil En wieg in slaap mijn moeden levenswil. Vorige Volgende