Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Lente-ontwaken Met orgelwijding plechtig rolt de donder, De regen tokkelt, zingend waait de wind, Verkondend Godes onvolprezen wonder, Uw wederkeer, o Lente! o hemelkind! Nu, met éen wiekslag, woelt de wind weer kolken Van diep azuur in 't grauw der luchtezee En koning Zon werpt gouden stralendolken, Tot alle wolken drijven heen gedwee. Wijl regen zoel met tooverdrank wou laven De sluimrende aard, die leek een somber graf, Herleven jong der boomen doode staven, Als, in den Bijbel, Arons dorre staf. Omgloord, verheerlijkt door den zonneregen, Ontplooien ze ál wat stil hun hart bevat, Als vrouwen mild, die voelen geven zegen, Een lang verholen trouw bewaakten schat. Aan schijndood hout de bang gesloten knoppen Als bloemen zwellen, purper, ros en blond, Dan barsten open, waar de stralen kloppen En donzen blaadjes turen hoopvol rond. [pagina 73] [p. 73] Het korenveld heft esmeralden lansen, Vergeetmijniet bloeit blauw, een hemelbloem. Aan elken grashalm diamanten glanzen En elke plas verdubbelt hemels roem. Als groen satijn vol zonnegeel gewemel Van boterbloemen blinkt de lentewei. Als sterren blank, gevallen uit den hemel, Goudhartig stralen madelieven blij. Omwolkt van bloesem pralen de appelboomen. Uit bruine velden laait der tulpen brand, De lucht bedwelmt, vol hyacinthe-aromen. De kindren juichend dansen over 't land. Gewiekte bloemen, fladderen kapellen, Licht zweven mugjes, bijen zoemen zwaar. De sprengen ruischen en de beken snellen. Verliefde vogels weven nestjes klaar. Zij tierelieren, kweelen, fluiten, galmen Hun lentelofzang, elk in eigen taal - Dan zingt alleen, komt de avond ál verkalmen, De liefde-extase van den nachtegaal. Vorige Volgende