Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Zijn 't blanke zwanen....? Zijn 't blanke zwanen, die het water klieven? - Neen, lentewolken in den blauwen plas. Zijn 't vlokken sneeuw? - Neen, de eerste madelieven, Ontloken stralende in het lentegras. Als donkre golven, door den wind bewogen, De kruinen deinen, zwellend knoppenzwaar - Vannacht, verborgen voor ontwijdende oogen, Kust open 't loof een adem wonderbaar. De meidoorn siert met kartelgroene tuilen Het knoestig bruin van traag ontwakend woud, Waar, langs der stammen bronzen tempelzuilen, De zonneregen 't mos bevloert met goud. Vink, fitis, tjiftjaf 't simpel liedje kweelen. De koekoek zingt zijn droevig zoet refrein. De doffer koert: - ‘Wie komt mijn nestje deelen?’ De zwaluw roept, tevreê weer thuis te zijn. De merel fluit, de crocus vlamt oranje. De treurwilg buigt in gouden sluierpraal. Van sappen klevend, grijpt al een kastanje Met handjes wollig naar een zonnestraal. [pagina 71] [p. 71] Aan ribesranken roode trosjes benglen. Seringeblaadjes donzen, rosgetopt, De wolken zweven, witgekleed als englen En sprenklen zegen: ál wordt frisch bedropt. Met bloemengeel zijn mooi de koolzaadvelden, De landen graan met speren van smaragd. Op 't oude nest komt de ooievaar zich melden, 't Is of de bleek met waschgoed flappend vlagt. In ruig van braam en blond van helm verscholen, Waar de eerste vlinder breidt de vleugels uit Op tengre stengels bloeien duinviolen En bijen zoemend zoeken honingbuit. Op ranke staven rijen hyacinthen Hun klokjes bont vol geur van specerij En, rood en blank, omgolfd van bladerlinten, Staan tulpen trotsch, om eigen schoonheid blij. Bevrijd, verwonderd, koeien staan te droomen, En lammren dansen bij den weidevliet. Langs bruin van heg en knoppende olmeboomen Trompetnarcissen blazen 't lentelied. Vorige Volgende