Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] De luwe kamer De luwe kamer is lenteblij Van zon en jacinthegeur, Als ware voor áltoos nu voorbij Het wintersche wolkengetreur. Nu wil ik door velden en lanen gaan, Waar de zijïge wind mij omvlijt, Waar de boomen al hoopvol te beiden staan De blaadren- en vogelentijd. Een zoele regen nu streelt het gras En de knoppen, gezwollen en blond, En ik loop als toen ik een kindeken was, Met dorstig ontloken mond. En het is me of ik in dien regen een traan En een kus van de lente proef - En ik keer tot mijn kluis, door het groene graan, En mijn hart, dat is blij - en toch droef. Vorige Volgende