Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] De wintersche kamer De wintersche kamer maakt somber en oud. Ik wil mij verjongen in 't knoppende woud. Terwijl ik daar zat bij den winterschen haard Gebeurde er een wonder aan hemel en aard. Hoe leefde ik zoo zangloos, zoo arm en zoo koud? Nu vul ik mijn handen met zonnegoud. O zonlicht! o zegen uit Engelenrijk! O goud van den hemel! hoe maakt gij mij rijk! Vorige Volgende