Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] Kille aprildag Op luchtegrauw is 't eenig plekje azuur De kiel van hem, die spit de bruine kluiten. Star, op de heuvlen, die den einder sluiten, Het sparrenwoud gelijkt een zwarte muur. In 't somber woud geen vogel nog wil fluiten. Geen knop ontlook, de wind is winterguur - Droef keer ik weer en rakel 't smeulend vuur En, huivrend, schuif den voorhang vóor de ruiten. Terwijl verschrikt me en hoonend ziet mij aan, In 't knoppennet der leege lenteboomen, Het goudgelaat der koude lentemaan. En 'k weet: wel morgen zal de lente komen, Maar niet voor mij, die mag niet eens meer droomen En liefst van al voorgoed wou slapen gaan. Vorige Volgende