Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Nevel en rijp Teêr neemt de Nevel, bleek van zacht erbarmen, De zwarte boomen, die om 't bladkleed rouwen, In weeke sneeuw van wijde mantelvouwen. Breed zweeft haar witte sluier, van haar armen Sleept over de aarde 't blank fluweel der mouwen. En wijl zij niet, als lentezon, die armen, Verstard van wanhoop, troosten kan en warmen, Laat ze op hun takken bleeke tranen dauwen. Nu, hand in hand, komt Rijp met Schemer dalen En toovert om tot kristallijnen kralen De bleeke tranen, die de Nevel weende. En purpren koning Zon zal morgen komen En kussen áf dien vonkeltooi der boomen, Tot elke tak voelt wat de Nevel meende. Vorige Volgende