Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Novemberwoud (IV) En van de bruine druipende olmetakken Vliegt, als een bang verjaagde vogelvlucht, Een bui van blaadren door de grijze lucht, Die 't bleeke zand met blinkend brons bevlakken. Een donkre boer spit óp de laatste vrucht En stouwt de knollen blank in grauwe zakken, Naar 't lage hutje - 't lijkt in de aard te zakken - Brengt hij zijn oogst, op krui, die kreunt en zucht. Een zwarte kouw zeilt over winterkoren, Als haren donzig, helgroen als smaragd En laat gerekt zijn droeven herfstroep hooren. Gebogen, kruit de donkre boer zijn vracht. En áldoor vallen, vullend de akkervoren, De windgedreven bruine blaadren zacht. Vorige Volgende