Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Zoele schemer Massieve muur op melkig hemelblank, Het donker woud staat, plechtig streng, te zwijgen. Verlamde vleuglen, hangen slap de twijgen Der laneboomen, langs hun stammen rank. Als witte vlokken, loom ontblaadrend, zijgen De sneeuwen bloemen van een rozerank. Verschroeid van dorst, van dorre hitte krank, Langs grijzen grintweg, valend, velden hijgen. Een strakgespannen doek vóor 't hemelblauw, De lucht lijkt door geen lichtlans te doorboren. Droef loeit een koe; om regen schreit een pauw. Dan stilte alom, nog stiller dan tevoren. In 't leeg vertrek de kloktik is te hooren. De takken hangen, wimpelen van rouw. Vorige Volgende