Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Morgennevelen Verrijzend dreigend, Nevelmaagden weren Den liefdegroet der dappre Zonnestralen, Die, lokkend, strooiend, koningsmild, opalen, Door blanke sluiers drijven gouden speren. De Zonnezonen daalden, haar te halen, Dat zij van de aard ten hemel wederkeeren. Zij lossen óp het gaas der wazekleêren, Als wierookwalm uit parelmoeren schalen. Zie, rank zich rekkend, rijzen ván de velden De Nevelmaagden, tot ze in blauw verdwijnen. Wat vlokken talmen, zwevend dons van duiven. Weer blond en groen de landen, wie ze ontwelden, Weer 't bosch daarachter, streng van kruinenlijnen, Zwart, dofbedauwd als rouwig blauw van druiven. Vorige Volgende