Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Herfstwandeling In sluierneevlen, teêr als wierookwazen, Het morgenherfstwoud sluimert, druiveblauw. Smaragden wei, waar blanke geiten grazen, Ligt vonkbesprankt met diamant van dauw. Wijd spreiden velden als een breede waaier, Van raaploof groen, van haverstoppels geel Of leeg, doorploegd en wachtend zacht den zaaier, Als diepgeribbeld paarsigbruin fluweel. Herfstdraden zweven 'lijk gesprongen snaren Van elfeharpen voor de ringelrei. Verwelkte grassen, blond als kinderharen, Omwuiven 't pad naar de uitgebloeide hei. De lijsterbes heeft bloedkoralen trossen, De berk strooit goudmunt en de vuureik laait. De wolken zeilen, zwaar van zilverdossen, De hei belommrend, waar de koelte waait. Nu golvend rijzen lichte nevelbeelden, Gelokt door zon uit ros van heiravijn. En 't bosch onthult zijn tooversprookjesweelden, Waar week de damp, een opgerold gordijn. [pagina 33] [p. 33] Als kelken blank van alabast en marmer, Vergoedend bloemen, die verdwenen zijn, De zwammen pralen - ook met kleuren warmer, Van crocusgeel, oranje en karmozijn. Het woud, getooid met koningschoone kleuren: Hel koperrood, citroengeel, jade en goud, Vermengt bedwelmendzoele stervensgeuren Met mos-aroom en reuk van bramenhout. De boomen weenen, éen voor éen, hun bladen, Die vallen traag en fladdren vlinderzacht. Een Oostersch vloerkleed dekt de rulle paden, Waar 't ritslend kreunt om wreed vertreden pracht. De wind bespeelt de smartbewogen boomen En weemoedzucht tot ruischlied plechtig zwelt, Of ernst van orgel met violendroomen En klacht van hobo tot koraal versmelt. Door 't gouden herfstwoud droomend wil ik dwalen, Tot 'k zie, in purperzee van avondrood, - Een heldeschip omvlagd van vlammen - dalen De roode glorie van de zonneboot. Vorige Volgende