Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Gevelde kastanjelaren De voeten sleepte ik loom door 't ritslend goud Van doodgewijde neergewaaide blâren En smeekte 't bosch, de droefheid te bedaren, Die me in haar mazen wreed gevangen houdt. Maar 'k zag geveld de rij kastanjelaren - 'k Zeeg op een stam neer, streelde 't wonde hout. Waarom die éene laan in 't weidsche woud, Mijn trouw verlangen, áltoos nog doorwaren? O lieve boomen, wie ik vrede vroeg, Om zóoveel troost van schoonheid, mij gegeven, Van d' eersten knop vol zwellend lenteleven Tot de ijle goudpraal, die uw herfst nog droeg, Die droomen liet en liedjes nederzweven, O lieve boomen, dankte ik u genoeg? Vorige Volgende