Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Haverschoven De haverschoven, geel op 't bruine veld, Gelijken blonde havelooze vrouwen, In rosse flarden, ruig met rafelmouwen, In droeven stoet devootlijk opgesteld, Geknield, gebogen, of zij biddend rouwen. En, moe, soms de één naar de andere overhelt, Als klom zij zwaar tot waar de glooiïng zwelt, Naar 't lage zwerk van somber hemelgrauwen. Plots komt een stralenbui van avondrood Het wollen dek der wolken openscheuren En kleedt in gouden praal haar armlijk treuren En lengt haar schaduw donker, tragisch groot. En, slakend laatste liefde- en levensgeuren, In ál haar halmen voelen ze al den dood. Vorige Volgende