Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] LI In het herfstlijk Park Op hooge zuilen staan Brabants hertogenkoppen, Verweerd en grauw, omsluitend als in tooverring De ronde vijverkom, zij zelf in boomenkring. En stil, als trage zware vrouwetranen, droppen De rosse blaadren neer, in zilvren schemering, Op 't bronsgroen water - Bonzend voel 'k mijn hart-bloed kloppen En door mijn leden herfstlijk rilt een huivering. De blaadren zijgen zacht in 't zand, rondom mijn voeten, En lijnen vreemd op vijverbrons en bankengrijs. Mijn oogen turen strak, of ze er in lezen moeten De raadselrunen van mijn noodlot - En ik ijs, Of 'k voórvoel hoe ik eens - voor welke schuld? - zal boeten, Verdreven uit mijn vrede, omdolen 't Paradijs. Vorige Volgende