Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 132] [p. 132] XLIX Vaarwel De klankenstreeling van den laatsten groet, Het klagend fluiten van den blanken stoom, 't Wordt ál muziek, wijl de eigen liefdedroom Mij blij bezielt met pooplende' overmoed. Ik hoor geen afscheid in den droeven schroom, Waarmee hij noemt mijn naam, zoo warm en zoet, - De naam, dien hij mij gaf! - en tegemoet IJl ik mijn noodlot, in den morgendoom. En zie ik vloeien over winterveld Rood zonnegoud, waar witte rijp in smelt En hoor ik 't zwaar geklapwiek van een raaf En 't zingend zoeven van den morgenwind, Als harpaccoorden, in den telegraaf, Zoo voel 'k mij weer dat hoopvol droomekind. Vorige Volgende