Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] XLVIII Angst Het landlijk huis, den zandweg en 't kasteel, Den blonde' en groenen tuin, 'k zie alles weer. Maar 't meest nog heugt mij 't lokkend-mooie meer, Nu grauw gefronsd, dan week als blauw fluweel. Daar zou 'k in vluchten als mijn lief niet meer Mij liefde en laten, wijl ik had mijn deel, Mij 't grijze water rijzen tot de keel En zwijgend zinken zonder wederkeer. Nog kon ik zalven 't schrijnen van mijn leed Met godverleenden balsemtroost van zang. Maar voor zijn donkre liefde, wrang en wreed, Die vreugd beloofde en smart gaf, was ik bang. 't Gemarteld hart bleef trouw voor hem gereed - Maar 't vroolijk landhuis leek me een eng gevang. Vorige Volgende