Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] XLVI Liefdedroom Aan hooge ranken bloeiden blank de boonen, Als witte vlinders, even neergezegen. Wij tuurden stil elkander aan en zwegen, Om vroom te luistren naar de vogeltonen. Verloomd van liefde als van te zwaar een zegen, Leunde ik aan 't hart van hem, met wien 'k zou wonen In 't landlijk huisje ombloeid van lindekronen. Blij blonk op 't gras juweelgestrooi van regen. - 'k Zaai reseda onder je kamervenster. Ik plant een bed vol karmozijnen tulpen. Blauwregen, rozen laat ik 't huisje omwinden. En, dooft de zon haar laatste purpergenster, Komt luwe nacht ons moederzacht omfulpen, Dringt lente-aroom door halfgeloken blinden. Vorige Volgende