Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] XLV Onder de Vesteboomen De lucht is zoel, de vesteboomen suizen. Ik teeken droomende in het mulle zand De eenzame woning, ver in heideland, Waar 'k heel mijn leven met mijn lief zal huizen. Verliefde paren fluistren, hand in hand. 'k Voorvoel nog niet hoe hij mij zal verguizen - 'k Hoor 't bronzen water klotsen aan de sluizen. De schemer dooft d'oranje zonnebrand. Je zwijgt en zucht, je trouwe moederoogen Zien droef mij aan met teeder mededoogen. Ik denk: ‘'t Verdriet haar dat ik haar verlaat.’ Maar 'k troost je niet - 'k Geef mild en wild mijn liefde Den vreemden man, die reeds mijn ziel doorgriefde En die mijn liefde loonen zal met haat. Vorige Volgende