Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] XLIII Brieven Als een klepelend klokje, in het morgenblauw, Was de kloppende klank van de brievenbusklep. Met mijn wangen vol gloed en mijn oogen vol dauw, Sprong ik óp uit mijn sluimer met vroolijk gerep. Als een vogelewekroep na duisteren nacht Zoo melodisch en welkom die éene toon! En hoe lief werd de hand, die den brief mij bracht En hoe leek mij het leven zoo lentelijk schoon! Mijn oogen, die streelden 't beschreven blad, Mijn lippen, die kusten den lieven naam. En ik las of ik wijn dronk en honing at, Achter 't blonde gordijn, bij het zonnig raam. En ik zong, in mijn kamer vol zonneschijn, Gestamelde liedjes van liefdevreugd, Tot de vreugde verzonk in ontberingspijn, Wijl zoo eenzaam verbloeide mijn zingende jeugd. Maar die brief maakte rhythmisch veerkrachtig mijn tred En verwarmde mijn hart als een zonnevlam. O wel menigmaal heeft zijn brief mij gered Van de wanhoop, die sluw mij besluipen kwam. Toch heeft er niet éen van die brieven bevat Een onstuimig of teeder liefdewoord. Maar ik voelde zijn liefde, een verborgene schat, Die mij nog in den droom van 't verleden bekoort. En nog hoor ik het knetteren van het papier, Aan mijn borst, in mijn kleed, als van heimelijk vuur. En wel riep mijn verlangen: - ‘O was hij nu hier!’ Maar ik danste den tuin in en loech naar 't azuur. [pagina 126] [p. 126] En bonsde mijn hoofd van den klop van mijn bloed, 'k Vlijde er éen van zijn brieven als 't blad van een roos, In den kuil van mijn kussen, te koelen den gloed - En dan vloeiden mijn tranen, dat hielp wel altoos. Tot de dag van het afscheid voor eeuwig kwam. - O de zon, hoe die zengde in het laaiendazuur! - En ik, om te vergeten, als vlam in vlam, Verbrandde zijn brieven - in Vagevuur. Vorige Volgende