Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] XLII Nachtwaken Voor 't raam, wijd open, schrijf ik - geen die 't weet! - In gouden lamplicht, linden suizlen, zacht Omzoelt mij de adem van den zomernacht. Mijn oogen schrijnen en mijn hand is heet Van 't rustloos reppen. Trotsch verbijt ik klacht Om 't heimlijk branden van mijn harteleed. Eer blauwt de dag moet de arbeid zijn gereed, Mij toevertrouwd door hem. Ik waak, hij wacht. En blad na blad met blijde woorden vult, Ontcijfrend vlug 't hem zelf onleesbaar schrift, - Arm slavewerk! - mijn liefdevol geduld. Hoe scherp en diep bleef in mijn ziel gegrift 't Beeld van dien nacht, mijn verren vriend gewijd, Dien zomernacht van liefde en eenzaamheid! Vorige Volgende