Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] XLI Meidag 't Was laat in Mei al. Olmenbloesems vielen. Over een tuinmuur, zongeel, paarsblauw, hingen De trossen gouden-regen en seringen. Verblindend wit gelijk bevrijde zielen, Door 't stralend blauw zag ik, in wijde kringen, Een zwerm van duiven spelemeiend wielen. 'k Had willen weenen, teeder nederknielen Of als een nachtegaal van liefde zingen. Hoe voel ik weer, na zóoveel droeve jaren, Den adem van dien Meidag mij omwaren? Onze arme liefde mocht geen liefde heeten, Maar, wijs en kalm, tot vriendschap koel bedaren. En diep in mij al lag profetisch weten: Ik moest en kón niet, maar hij zóu vergeten. Vorige Volgende