Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] XXXVIII Zijn Beeld Ik zag uw beeld, omwuifd van zomerboomen. 't Was vreemd en schoon. Lang bleef ik peinzend talmen. 'k Benijdde 't beeld den trotschen marmerkalmen Verheven glimlach. Maar mijn hart bleef droomen Van de oogen, blauw als bloei van maagdepalmen En van die hand, waarin, vol liefdeschromen, Mijn hand gevangen lag in zoet verloomen En van die lokken, blond als korenhalmen. Hem liefde een god: die nam met gouden haren En rooden mond zijn blonden gunstling weder. Zoo bleef hij jong, zoo zal 'k hem wedervinden. Als 'k hem vertel van àl mijn lijdensjaren Zal hij 't begrijpen? zal hij warm en teeder Mij aanzien weer, als toen we elkander minden? Vorige Volgende