Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] XXXII Samen droomen Wij keken, droomende, in den spiegel saam Wie van ons beiden blanker was en blonder. 'k Had lief zijn oogen zielvol en bizonder, Zijn eedlen mond, zijn stemklank en zijn naam. Ik bleef alleen, mijn vreugdezon ging onder. Hij, spelend, won én vrouwenmin en faam - Vaak droom ik nog, bij 't zonnig lenteraam, Van onze jonkheid en haar liefdewonder. Wij zouden wonen in een huisje wit, Omrankt van klimopgroen en roode rozen. In 't vroolijk tuintje zouden juichend blozen Een knaap, een meisje, blond en blij bezit. Nu, peinzend, plukt mijn heimwee herfst-tijloozen Van 't bloeiend graf, waar 'k nederkniel en bid. Vorige Volgende