Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] XXXI De donzen Perzik De donzen perzik vlij ik aan mijn wang, Terwijl ik loom in blonde halmen woel. 't Is me of ik zoo mijn wang weer streelen voel De wang van hem, naar wien ik stil verlang, Of 'k weer zijn haar streel, korenblond en koel En 't goud zie van zijn aura, blij en bang. Hij was mijn bloem, mijn lentevogelzang, Mijn zon, mijn jeugd, mijn hoop, mijn levensdoel. Wij droomden, schroomvol zedig, naast elkaar. Hij speelde teeder met mijn golvend haar, Doch heeft zijn mond mijn lippen nooit gekust. O langverloren godeschoone knaap! Ik zie uw oogen, tusschen wake en slaap, Vol blauwen weerschijn van den hemelkust. Vorige Volgende