Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] XXVII Afscheid En, bleek als hij, vol eerbied, éen voor éen, Wien gaf ons 't leven kusten wij vaarwel, Ik 't laatst - Voor tranen beet mijn smart te fel. Reeds lag hij koud gelijk zijn gravesteen. Doch míjn kus riep hem weer tot levens hel, Wijl 'k bad: - ‘O Vader! laat mij niet alleen!’ En de oogen sloeg hij op - Hij toog niet heen. Maar keerde stil in de al verlaten cel. 't Leek of mijn liefde een wonder had volbracht. Nog tien jaar leed hij, duider droef en zacht, Een vreemde op aarde, in zwijgende eenzaamheid. En nóg verschrikt me als wroeging, in den nacht, Waar 'k wacht op rust, de slaaplooze oogen wijd, Die blik van Vader, tragisch, vol verwijt. Vorige Volgende