Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] XXV Bij Zusje's Ziekbed Als lentewolken, boven groene hoven Rees perelblank de bloei der perelaren. Een merel zong, van vreugd niet te bedaren. De boomen vlagden om den Mei te loven. Doch 'k zat, van smart vermarmerd, dof te staren, Terwijl haar pijn meewarig slaap kwam dooven, Naar 't bleek gelaat, dat dra zou dood mij rooven, Dien 'k voelde al sluipend rond haar peluw waren. Ik vouwde niet, ik balde, in wrok, de handen. - Waarom, o God! eer 't eindelijk mag sterven, Dit leliekind in hel van pijn verbranden? Kan zoo alleen zij 't eeuwig heil verwerven? Vergoedt uw liefde in hemelsche waranden Het liefdeleven, dat ze op aard moest derven? Vorige Volgende