Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] XXIV Verpoozing 'k Versmeet mijn pen, ik daalde van mijn toren. 'k Verdroeg niet meer mijn cel van eenzaamheid. Nog brandden fel mijn oogen roodbeschreid. Maar met geen klacht den vrede wilde ik storen Van 't woonvertrek, waar had mij geen verbeid. Eén enkel woord van liefde móest ik hooren. Dan rees ik óp weer, sterker dan te voren, Voor d'onbegrepen, nooit voldongen strijd. Maar ver en vreemd vertrouwde stemmen klonken - 'k Zat neer, onzichtbaar, in mijn wolk van wee, Als 't kind, betooverd door een booze fee En wankelde óp de trap weer, tranendronken. 'k Beet stuk mijn pen, ik sloot mijn torenpoort - Neen, bedel nooit om de aalmoes van een woord! Vorige Volgende