Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] XXIII Winteravond De winteravond teekent, blank en hard, Een blinkend woud van varens op mijn ruit. En, hoe 't gordijn hem willig buitensluit, Blaast fel zijn adem, die mijn vreugd verstart. Maar 'k daag den vijand trotsch en dapper uit, Terwijl 'k zijn toom met lenterijmen tart - De gouden lampvlam brandt gelijk mijn hart, Mijn wangen vlammen en mijn hart klopt luid. De koude cel verwarm ik met den gloed Van 't zomergloeiend vogelzingend bloed. En 'k rust niet eer mijn arbeid is volbracht. Dan, moe, verwonderd over eigen moed, Met slaaplooze oogen staar ik in den nacht En voel: - 't Is goed! Dit wil mijn God, ik moet! Vorige Volgende