Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] XXII In de blanke Gang 'k Vlucht, als een vogel uit zijn kooigevang, De kamer uit, die 'k langer niet verduur - In lampe-goudwaas ademt, koud en puur, De blanke sfeer der sneeuwwit-marmren gang. Na 't praatgezwatel, aan den gladden muur - Een blinkende ijswand - koel ik mond en wang. Dan, weidsch gebarend, geef met dichterzang Ik schoonheidswijding aan dit avond-uur - Tot stoort die vrome vreugde barsch vermaan: - ‘Kind, zwijg toch!’ 'k Spring den tuin in. Hoog en stil, In blauw kristal bloeit wit de wintermaan. 'k Drink lavend maanlicht, loutrend vorstaroom, Roep zacht: ‘Goê nacht!’ klim naar mijn slaapcel kil. De ruiten vonklen - Slaap, nu troost met droom! Vorige Volgende