Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] XVIII Slaaplooze Nachten O luistren, droomende op mijn peluw, thuis, Naar schippers langgerekt en zoet Ahooy! Dat klonk, in stilte alom, melodisch mooi, Naar klotsend water, kabblend aan de sluis, Naar wind in linden, mild met bladgestrooi, Met zomerblij of najaarsdroef geruisch, Naar 't koor van vorschen, 't eerste kargedruisch, Naar lentbelovend lokken van den dooi! In blauwfluweelen manezilvren nacht, Weemoedig fluiten van een verren trein - 't Leek nú een lokroep, dán een heimweeklacht. O éens nog 't argloos hoopvol meisje zijn, Versmadend heden vredevol en zacht, Dat niet kan slapen, wijl ze een hemel wacht! Vorige Volgende