Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] XVII Herleven Met duizend meien wuifde blij April, Maar zwijmend lag ik, koud in zonneschijn, Alleen te sterven, in mijn kamerkijn, Wijl, diep gewond, vloot weg mijn levenswil. Te zwak voor strijd, te moe van hartepijn, Als éen, die dóodbloedt, voelde ik, bleek en stil, Me ontvloeien zoet mijn leven lentepril. - ‘Ik leed te veel: 't zal goed zijn, niet te zijn!’ Doch toen 'k zag vlammen als het braamboschvuur De azalea in karmozijnen pracht, Verzonk mijn ziel, bedwelmd, in kelkenrood. En turen bleef ik, zwijgend, uur aan uur, En dronk uit schoonheid leven weer - En zacht Sloop weg wiens adem me al omwoei, de Dood. Vorige Volgende