Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] XVI Ziek in de Lente In d'ouden zetel, die me omvangen houdt, Geloken de oogen, lig ik stil en streel, Gelijk een vacht, zijn bleek gestreept fluweel. 'k Voel me in zijn armen veilig en vertrouwd. Op tafel praalt een ruiker, stralend geel, Narcissenpracht in weemlend zonnegoud - O de anemonen bloeien blank in 't woud! Wanneer krijg ik 't beloofde weeldedeel? Hoor! kinderstappen klinken blij op straat! Zij rennen 't bosch in, dol op lentemooi. Hoe droef dat geitje, vastgebonden, blaat! Hoe klagend koert die tortel in zijn kooi! Neen, klaag niet mee, arm kind vol levenswil! Eéns lacht je lente! Wacht maar, vroom en stil! Vorige Volgende